Schoonhees
Geschreven door Alfons Beckers
Grootmoeder
Regina (Zien)Theys verteld.
De naam Kanus
Hij stond 's morgens op, ging naar buiten, rekte zich en overschouwde van op de Kanusberg al het omliggende. Dan sloeg hij op zijn borst en zie binnensmonds " ik ben hier de baas en al wat hier op de berg is, dat is van mij en iedereen die hier komt zal naar mij luisteren!".
Hij Kanus van de berg was opgetrokken als enig kind bij zijn grootouders, omdat moeder bij zijn geboorte ergens woonde in een bakhuis van café De Zwarte Ring. De zaak van de streek. Café, herberg, veehandel met meiden en knechten, waar het jonge volk verloren liep. En waarschijnlijk aan hoek en kant een vork werd meegestoken en producten uit voortkwamen, zoals haagweven. "En dat is één van achter de struik of, die had ook een voorkind of ene bastaard".
Bij de dood van zijn grootouders leed hij een kluizenaarsbestaan. Hij was ook soldaat geweest en leerde er de stiel van wagenmaker wat toen bij het leger erg in trek was. Bij zijn afzwaaien werd hij terug kluizenaar die wat op zijn eigen werkte en toch wat achting kreeg, zijn werk had en eerlijk zijn brood verdiende.
Hij vond ook een vrouw. Ze was wat ouder, Kerlien noemde ze en zij kochten de berg. Een scheef gezakte hut. Maar hij werkte die hut op, Kerlien boerde wat en hij had werk genoeg met de stiel. Op hun gedrag viel niets aan te merken en hij kreeg veel wek, zelfs voor de gemeente en de parochie. Hij, de timmerman van de streek. Maar de Kanusberg, het oord van heksen en spoken, de heksen met hun bezem stegen er op een hoogte met de wind van achter vertrokken ze op hun bezemsteel.
Maar Kanus zei "de beste heks mag mij komen beheksen!!!"
Maar ze zouden ooit komen, ...die heksen.
Een dorp van vroeger waar elkeen, elkeen kende maar alleen met de bijnaam. Men moest maar vragen naar Kanus van de berg en het kleinste kind wees u dat. Dat bergske aan de schans tegen de wijer( vijver)aan de oude school.
Hoe het bergske is onstaan: lang, zeer lang geleden, nog voor Napoleon zegden
de mensen, richtten een clan van boeren een schans op.
Ten einde er hun voorraad in op te slaan voor hongersnood en ontij. Tussen de heuvels en bergen. Zij groeven een diepe omheiningsgracht rond een groot perceel gemeentegrond. Sloegen wallen op en
alleen door de valbrug was dit bereikbaar.
De Kanusberg was een ophoping van overtollige gronden. Voordien was het al een heuveltje maar nu een bergske. Op de schans werden 4 schuren opgetrokken en een poortershuisje.
1
Het eerste gevoel, was een gewoel,
Een gekuch, een hap naar verse lucht,
Vreemd, dat ding 't had geweend,
Een geblijt, voor 't eerst ontbijt.
De eerste boel gewaarworden een gevoel,
Dan ter kerke lopen en ...laten dopen,
Hij kreeg een peter en een meter
en had een naam voortaan.
Hij werd opgeschreven en wat is gebleven
Gezegd en weerlecht, voor echt gebleken,
De doopnaam Mirres, de naam van peter,
Familienaam in pracht, in gedachte gaan,
Want hij zou uit de vaders naam bestaan.
De bijnaam van 't geslacht,
die eens door 't publiek werd bedacht,
Daaruit gebleken dus...Kanus.
Een hondennaam, zijn levensnaam?
Want grootvaders hond, een echte vagebond,
Die in elk geheugen stond?
Kanus de hond.
Meer den honderd jaar verklaren,
zeg het voort van mond tot mond,
En elkeen mag het horen, want...
Een jonge Kanus is geboren!
hij is een Kanus gebleven, gans zijn leven!
2
Maar alleen zijn dorp, zijn stad weet dat.
Voor hen is hij dat gebleven, gezegd maar nooit geschreven.
Men was fier en met plezier,
Een oude trant uit 't Kempenland.
Want een vreemde zoekt en vraagt,
Hij zocht een naam, kon nergens vinden,
Hij spelt per letter, en vraagt dan,
Aan de schampetter, begrijpt niet?
Als deze lacht en niet voor niet,
Hij beseft pas nadat deze zegt, aldus!
Das ginder op de berg, bij Kanus!
De vreemdeling lacht, had hij niet gedacht!
Een doopnaam moet men hier niet vragen,
En weet meteen als optimist geboren,
men wil alleen de bijnaam horen!!!
Want 't is zoals het was, zonder ambras,
Kempenaren bedachten terwijl ze lachten,
En zeker terwijl ze een bijnaam bedachten,
En vinden die naam pas echt, met een lach gezegd.
Alfons Beckers
Kanus op de berg
Kanus van de berg en Kerlien, ze woonden nu al meer dan een jaar op de berg. Toen hun eerste zoon geboren werd. Men had hem de naam kunnen geven van dondergod want het zou een ramp op zijn eigen worden. Er kwamen nog verscheidenen kinderen bij, maar dat waren onbesproken gevallen.
Alleen Kanus zoon de oudste zou ik zeggen, was een geval op zijn eigen. Een behekste, want hoe dikwijls ging Kerlien beeweg naar al de heiligen van de omtrek, maar niets baatte.
Nachten aan een stuk huilde hij als een sirene, maar den doktoor zegde "Sinte madunkt" daar is geen kruid voor gewassen. Men noemde hem Charleston, een naam dat een samensmelting was van verschillende heiligen. Maar op het gemeentehuis stond hij opgeschreven als Charles Thomas. Dat werd dus Charleston van de Kaunusberg.
Het eerste bedrijf van een opstandige zoon was de kleerkast in de kamer met een spiegel in de middendeur.
Daar heeft Charleston uren gespiegeld.
Moest die spiegel kunnen vertellen, van spiegeltje aan de wand, het zou boekdelen vullen.
"Ik kan u verzekeren" zegde een der profeten van Schoonhees. Hij was nog naar de haafkoopdag (openbare verkoop van haven en goed) van Kanus geweest en zag de spiegel uit de kleerkast vallen in duizend stukken.
Toen passeerde voor mij een legende en ik zag in elk stuk de sprookjesprins Charleston van de Kanusberg.
Maar de Kanussen waren koppige mensen. Moest huize de Kanusberg nog bestaan dan was het zeker een plaats voor een museum. De Kanussen waren stielmannen. Zij werkten met de taaiste houtsoorten. Met es en eik maar erfden de koppigheid van hun eigen materiaal.
Uit koppigheid is alles opgedoekt, leeggemaakt, verkocht!
Want niemand zou ooit hun domein, hun werkhuis gebruiken.
Het koppige ras, den oorlog die levenslang woede tussen vader en zoon.
Wanneer ik soms nog zie
Een product van Kanus hand.
Zie ik de laatste trek, de laatste streep,
Dat alleen!!!
Door werk en zweet uit es en eikenhout,
Die greep in ieder spaak en band,
Door hem in vlijt en koppigheid bereid.
Die stielman met de blote hand.
Vandaag???
Menig stuk is opgehangen,
niet als vlek of pennentrek,
Maar als antiek, uit geen fabriek!
Maar 't is gewis
Een product van een wagenmaker.
't komt uit zijn ziel
want hij schiep,
Deze wagen en dat wiel...
Alfons Beckers
1
De haard brandt, buiten was het winter, het vroor dat het kraakte. Het zwart gerookte keteltje hing aan een ketting over het vuur met botermelk dat aan de kook kwam. Op het hangijzer in de assen van de haard stonden de gekookte patatten, de dagelijkse kost. het was 6 uur en etenstijd.
Kanus trok tevreden aan zijn pijp, gezeten achter de standvink op een stoel met strooien zit. De tang binnen handbereik om een kool vuur te pakken en aan te smoren als de pijp mankeerde.
Vandaag was er geen "veldslag" geweest. Vader, zoon. Ze hadden elkaar nog niet getroffen. Maar helaas daar kwam hij binnen, Charleston in persoon. Hij lichte eens aan het deksel van het keteltje en keek in de castrol. 't Is hier altijd hetzelfde, aangebrande botermelk en den overschot van de patatten van 's middags en daar moet den hond nog zijn part van hebben. Ocharme, dat beest moet den kruiwagen trekken en ik moet met dien varkenskost nog eten verdienen voor twee staartjes van koeien en dat luxepaardje in de stal daar onder den notenboom, een gespan. " Och God, och God" te slecht voor ne voddencremer. (voddenraper)
Nu veerde Kanus recht uit zijn stoel, trok de klomp van zijn voet en gooide naar Charleston dat het stof uit de muur vloog. "Loos alarm" schaterde Charleston.
Hij slok een paar keer en knikte enkele malen met zijn hoofd als een missiebusje, waar men ne cent instak, zo doende wakkerde hij de kolére van Kanus nog wat aan.
De katten voorzagen onraad en vlogen van angst en langs de kortste weg naar de staldeur om zich zo gauw mogelijk uit de voeten te maken.
De rosse kater die in een ruk wakker schoot, vloog over de schapraai (voorraadkast) en de heilige Theresia omver die in gruizelementen viel. Kerlien hoorde den onraad terwijl ze in de stal de koe molk en ijlings binnen kwam." Jesus Marande, de laatste heiligen van peken zaliger die nog gewijd is in Scherpenheuvel! Ne mens zou schrik krijgen tegen dat het avond wordt!!!"
2
Ze zette rap de teljoren op met een " hier se, eet in plaats van ruzie te maken" en ze zette meteen de patatten op. Charleston viel direct aan, op een ander zegde hij, krijgt men spek bij de patatten en hier altijd een stuk van 't zelfde en dan moet ne mens nog eerst die vuiligheid van katten de deur uit schoppen of er is geen eten. Die botermelk heeft weer eens in de put gehangen want ge ziet de bodem. Toen ging hij naar de schapraai, nam een kom vet en een karwiel van een brood en wilde een snee smeren, maar nu nam Kanus het scheel van de kastrol en gooide het naar Charleston dat het scheel in den deurstijl bleef zitten. Moest hij Charleston getroffen hebben, hij was morsdood. Toen nam Kanus zijn andere klomp en gooide , maar hij struikelde zodat zijn klomp in de botermelk terecht kwam. En Charleston riep "roos".
"Dat ondeugd " zegde Kanus, "dat hij op een ander gaat wonen als het hier zo slecht is, ik heb lang genoeg de kost in zijn bakkes verdiend."
Nu was Charleston gevlucht. Maar kwam terug het arena binnen "ik zal morgen" zegde hij " eens naar de commune gaan en die brak hier op de Kanusberg doen afbreken en dan zit Kanus met zijn gans
gevolg op straat.
Dan is 't gedaan mee pesseme (sterk onkruid) schudden op de Kanusberg. Als ge op enen hoek van 't veld schud waggelt het al op den andere kant. Gaat werken in het bos of turf steken,
inplaats van met die koets van een ossekar weg en weer te rijden en te paraderen gelijk boer Sik zonder kleedsel aan zijn mik.
Jaag die sloren van vrouwen van huis weg. Laat ze dienen in de stad dan leren ze werken en krijgen ze manieren. Misschien... komt er dan nog iets van, want met dat voorbidden leren ze nooit iets, sloren en kwezels!!! "
Geluk dat hij juist de deur dicht trok want Kanus gooide met de gloeiende assenschop dat de rook uit de muur vloog. Jaren nadien zag men nog die verbrande vlek op de deur. Toen is Charleston te voet vertrokken tot een uur of tien. Kanus saboteerde de petrollamp, maar Charleston had een kaars, hij stak die aan met een solfertje en las een boek over opstanden en avonturen. Tegen de morgen als de haard opgesmeuld was trok hij naar bed en dat was dan tot 's middags.
Tot 4 maal per dag sloeg Kanus met de vuist op 't tafel en dan riep hij "ik ben hier de baas en alles wat achteruitvalt is niet van u, want alles is van mij!"
Maar dat wisten ze al.
Gewoonlijk gebeurde dit tijdens het eten. Maar als Charleston thuis was schudde en beefde men. Dan vlogen de teljoren, tassen, patatten en botermelk door het huis. Men gooide wat in hun handen viel. Kanus tenminste. Men kon hem omschrijven als de haan uit het kippenhok, die kraaide om te laten blijken dat hij er was. En Charleston als opstandige bok die iets zocht om kunnen tegen te stoten, een twist te ontketenen!
Het waren arme mensen maar met den uitleg bekwaam om die Kanusberg in een handomdraai te effenen.
Het woord van de mensen die zegden "doe als Kanus, hij kan alles, weet alles maar doet niks!!!"
Klatergoud
Gedenk O mens, om het even... waarom wij leven,
kijk met zijn allen, als de bladeren vallen...
Maar denk 't is een geschenk, tot mens verheven...
Natuur elk uur, als mens beleven met zijn allen!
Herfst getij, zomer voorbij, kil en koud, of oud ?
Denk eraan, getijen gaan, elk jaar, 't is even maar!
het gebaar, vragen naar, kerstmis en nieuwjaar!
Denk wel 't gaat snel, seizoen des levens, echt waar,
Eens komt, afbraak helaas goud, een leven opgebouwd.
't zijn blaren die vallen, 't overkomt ze allen?
Het mensseizoen, het beleven,' t genot van goud en poen.
Niks aan te doen, met een lach of een zoen, oud...
Leven en natuur op tijd en stond... eens komt,
Het uur... niks is ooit gebleven, zelf geen mensenleven!
De wet van klatergoud.
Alfons Beckers