Geschreven door Alfons Beckers
Het was een boerendorp gelegen achter Kepkensberg, tussen Diest en Het kamp van Beverlo. Zelfs het werkvolk had een koe of een paar geiten, dat wat het wijf verdiend de kost aan de deur, zegde men toen.
In de jaren '30 werd hier en daar al een werkmanswoning gezet zonder stal of schuur. De man ging dan alleen werken, het was een uitzondering. In elk dorp was er een boerengilde, met een verzekering voor het vee en raffaisenkas met een aan-en verkoopsvennootschap. Gewoonlijk was de kapellaan of de pastoor er proost. Al wat er omging binnen de gilde werd afgekondigd via de preekstoel 's zondags. Men veronderstelde, en het was zo, naar de kerk ging iedereen 's zondags. Maar in de jaren '30 was er ook sprake van een kajottersbeweging, de katholieke arbeidersjeugd.
Het waren allemaal betrekkelijk grote gezinnen, de meeste boeren hadden 4 tot 5 koeien, een uitzondering 6 of 7, maar dat was dan een dikke boer.
Stilaan moderniseerde men. De dorsmolens begonnen te rijden. Een gezin van vroeger had meer kinderen dan koeien. " Het werkvolk ziet te veel" zegden de ouderen en misschien was dat wel zo?
De boerenzonen die van den troep kwamen gingen hier en daar al werken, naar de fabriek en later naar de put. Ze kregen de smaak van den 8 urendag te pakken en stilaan kwam er meer werkvolk. Er kwamen jonge kapelaans, volgelingen van Mgr. Cardijn. Op elk dorp een K.A.J. beweging, een jong K.A.J., een V.K.A.J.
De kerk zag in dat het terrein diende verlegd. Waar vroeger de zitdagen waren van de boerenbond was nu het kajotterslokaal en op de preekstoel werden vergaderingen aangekondigd. Tijdens de oorlogsjaren was er niet veel ontspanning maar voor het werkvolk bestond, in zijn beginstadium, de K.A.J., voor de boeren de B.J.B.
Elke organisatie was onder leiding van een geestelijke. Voor de ouders het ideaal "Aan Christus Koning Trouw".
Hulsterstraat-Frans Verdickt voor boerderij van Sus van Bëtske / Beets-Noels.
Eens de oorlog voorbij kregen we de teloorgang van de keuterboer, de opgang van de dagloner, wat niet overal in goede aarde viel. Want nog steeds gold het gezegde: "het is ook maar ne werkman". Verder studeren zat er niet veel in bij de gewone man, alleen voor pastoor leren en als men dan wat hulp kreeg van parochiale leiding, kon men gaan studeren. Dank zij dit werden er veel, nadat ze hun schorten weggooiden (hun priesteropleiding beeindigden of opgaven) zo noemden men toen geleerde mensen.
Bij de koppigaards (ouders) , ook al hadden de kinderen aanleg, moest er gewerkt worden voor het ouderlijk gezin. Den oudste werd zelfs gezinshoofd, de ouders kregen groot kindergeld en wilde den oudste naar de put (koolmijn) ook de kolen en de coupons voor de trein kon men bekomen.
Een aanmoedigingspremie voor grote gezinnen. Kweken van werkvolk! De oudere werklieden, die hadden veel meegemaakt inzake de uitbuiting. Zij stuurden hun kinderen naar de vrije school om hun het lot van werkman te besparen.
De opkomst van de vrije school!
Vroeger en nu
Van armoede moesten zij die boer gebleven waren op het erf van hun ouders, gaan werken als ze trouwden. Dit waren de slachtoffers van de onwetendheid, hoogmoed en koppigheid van hun ouders. Een nieuwe generatie werkvolk. Men bouwde industrieparken met werkgelegenheid. Er kwam een sociaal statuut van de zelfstandige, iedereen pensioen en kindergeld betalen. Iedereen gepensioneerd op 65 jaar!!!
De oudsten sukkelden wat verder tot 65, dan waren ze van het betalen af, zeiden ze. De *"gebroektes" bleven onbewerkt liggen. Moderne traktoren waren daar niet geschikt voor. De rest ging naar de grote boer die hier of daar op grote schaal begon te werken.
*gebroektes = vochtige moeilijk te bewerken grond.
Deze pagina is nog in opmaak.